De algemene gedachte luidt nu: wie een job heeft gevonden heeft duidelijk genoeg gezocht, wie (langdurig) werkloos blijft duidelijk niet en draagt daarvoor zelf de verantwoordelijkheid. Verschillen in zoekgedrag hebben dikwijls meer te maken met beperkte vooruitzichten binnen het eigen beroep, slechte ervaringen bij vroegere sollicitaties, onderwijsniveau, leeftijd en afkomst dan met ‘kieskeurigheid’. Gericht zoeken brengt beter resultaat op lange termijn dan zomaar voor alle vacatures te solliciteren. Wanneer is genoeg zoeken ‘genoeg’ en valt dat af te meten aan de effectiviteit van de zoekactiviteit?
Werklozen zoeken op verschillende manieren naar werk. Ze zoeken meer of minder intensief, zijn meer of minder kieskeurig. Ze stellen zich meer of minder flexibel op tegenover jobaanbiedingen waarvoor men langer moet pendelen of die minder betalen of die minder passen bij opleiding of ervaring of die vies en vuil werk inhouden. Hebben deze verschillen in zoekgedrag een invloed op de kans om al dan niet (snel) een job te vinden? Veel beleidsmakers veronderstellen van wel. Daarom vinden ze dat men werklozen moet aanporren tot meer actief en flexibel zoeken en leggen ze de schuld voor langdurige werkloosheid dikwijls bij de werklozen zelf. Maar is deze veronderstelling wel correct?
In feite weten we daar erg weinig over. Onderzoek over de relatie tussen de aard van het zoekgedrag en de effectiviteit ervan is ook internationaal dun gezaaid. Voor Vlaanderen hebben onderzoekers van het Steunpunt Werk en Sociale Economie enkele jaren geleden een poging gedaan om hierin wat meer inzicht te verwerven en het resultaat is genuanceerd. Intensiever zoeken maakt de kans op het vinden van een baan groter, zo vinden zij, maar hard zoeken heeft geen invloed op de kwaliteit van de job. Veel belangrijker is dus de manier van zoeken. Gefocust zoeken levert duidelijk een betere kwaliteit aan jobs op dan zomaar in het wilde weg zoeken. Maar gefocust zoeken levert meestal pas resultaat op langere termijn. Vandaar dat de onderzoekers beleidsmakers ervoor waarschuwen om werklozen niet (te snel) te dwingen om om het even welke job te aanvaarden. Een andere interessante vaststelling is dat de verschillen in zoekgedrag dikwijls meer te maken hebben met beperkte vooruitzichten binnen het eigen beroep, slechte ervaringen bij vroegere sollicitaties, onderwijsniveau, leeftijd en afkomst dan met ‘kieskeurigheid’. Al bij al lijkt de kans op herintrede na werkloosheid vooral beïnvloed te worden door ‘harde’ karakteristieken als leeftijd, onderwijsniveau, werkloosheidsduur of afkomst. Al blijkt daaruit ook dat de manier waarop men zoekt sommige nadelige karakteristieken kan compenseren. Zo is de kans op een ‘passende’ eerste job groter voor jongens dan voor meisjes, maar de meisjes dichten (slechts) een gedeelte van de kloof omdat ze intensiever zoeken dan jongens.
Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat wie helemaal niet kieskeurig is en omwille van de nood aan een inkomen of onder druk van de VDAB of simpelweg uit de wens om snel aan het werk te gaan om het even welke job aanneemt vaker terecht komt in een job van een lager niveau of die niet overeenkomt met de opleiding. En we weten bovendien dat een job onder iemands niveau niet altijd als een springplank functioneert, maar dikwijls eerder als een valkuil.
Hier gaat het niet enkel over ‘wanneer is genoeg zoeken ‘genoeg’?’ maar ook over het criterium: echte (want onvrijwillige) versus onechte (want onvrijwillige) werklozen.
Vroeger was dat criterium het aanvaarden van een passende job: één in lijn van de voorafgaande loopbaan of het diploma en binnen een bepaalde pendelafstand. Een recente aanpassing stelt dat niet het diploma maar de competenties vanaf nu het criterium zullen zijn. Vaardigheden kunnen worden ingezet voor veel meer jobs. Maar welke vaardigheden neemt men hierbij in aanmerking? Voor welke jobs kom ik met mijn vaardigheden dan wel in aanmerking? En wie beslist daarover – ikzelf? de VDAB? De bedrijven? En welke vaardigheden van mijn vaardigheden blijven daarbij ongebruikt? Zijn dat niet precies de vaardigheden die men verwerft via specifieke opleidingen of via ervaring op de werkvloer? En is het niet gebruiken van deze vaardigheden geen verspilling? Kom ik dan niet onvermijdelijk terecht in jobs onder mijn niveau?
Het criterium is dus verschoven van ‘het aanvaarden van een passende job’ naar ‘actief genoeg zoeken’ op basis van competenties van de werkzoekende. Wanneer doet iemand genoeg moeite om een betaalde baan te vinden? En moet iemand écht om het even welke werkaanbieding aanvaarden? Welk criterium moet men nemen om het onderscheid te maken tussen vrijwillige en onvrijwillige werkloosheid en dus om te beslissen dat hij of zij schuld heeft aan zijn of haar situatie en dus om iemand zijn of haar werkloosheidsuitkering af te nemen? Want dat is waar het in deze discussie om gaat: nagaan of de schuld niet ligt bij de werkloze zelf en als straf de uitkering definitief of voor een bepaalde periode weigeren. Vandaag lijkt de neiging alleszins groot te zijn om ‘genoeg’ af te meten aan de effectiviteit van de zoekactiviteit. Wie een job heeft gevonden heeft duidelijk genoeg gezocht, wie (langdurig) werkloos blijft duidelijk niet en draagt daarvoor volgens deze redenering zelf de verantwoordelijkheid.
Bijdrage door Walter Trier